Kauai

Vrijdag, 11 februari 1994, 9 uur. Het schip heeft van Honolulu 98 zeemijlen afgelegd om naar het eiland Kauai te varen en aan te leggen in een haven die Nawiliwili heet. Onze Willy voelt zich meteen in zijn sas.

Dit wordt anders weer een vluggertje, want om 17 uur vaart het schip alweer weg. Veel tijd om wat uit te richten is er niet, en geld ook niet. Hadden we dat gehad konden we met de helicopter over het eiland vliegen en kennis maken met zijn jungle, zijn moerassen en watervallen. Nu houden we het bij een wandeling in de nabijheid van de haven.

Kauai wordt het Tuineiland genoemd, Garden Island, en we zien snel waarom. Langs de weg, in tuinen en velden zien we bananen en papaja's groeien, en als we boven op een heuvel komen hebben we een prachtig uitzicht op een meer omzoomd door bergen.

Kauai wordt omzoomd door vlijmscherpe klippen en ravijnen. Het eiland herbergt de natste plek op aarde met zijn verbluffend jaarlijks gemiddelde van 12 meter neerslag!

Op onze terugweg naar de kust stopt er een auto en worden we door de vrouwelijke inzittenden terug naar de haven gereden. Ze werken alledrie als beambte in de haven en nodigen ons uit op de koffie, waarna ze ons vriendelijk beginnen uit te horen. Wie zijn we? Van waar komen we? België? Is dat niet de hoofdstad van Europa? Ja zeker!

We wisselen wat culturele informatie uit en leren hoe we met onze vingers moeten wapperen om Aloha te zeggen. Een van de drie vrouwen is onmiskenbaar een "echte" Hawaiiaanse, rond en gezellig. De twee anderen zijn blanke Amerikanessen wiens voorouders dus ooit "geďmporteerd" geweest zijn. Maar alledrie zingen ze de lof van hun land. En zo moet het ook. Oost, West, thuis best, al lijkt het ene nest niet op het andere nest.

Om vijf uur 's namiddags verlaat ons schip Kauai en daarmee ook Hawaii, om koers te zetten naar het Japanse eiland Okinawa. Voor ons liggen niet minder dan 4.047 zeemijlen!