wegenswaardigheden op weg naar Rincón de la Vieja

woensdag, 23 februari

Voor we de reis aanvatten kocht ik in de plaatselijke farmacia een uitstekende – klemtoon op de tweede lettergreep – steun voor mijn rechterpols die nu erg gezwollen was. Dat belette me echter niet om de automaat van ons Beest aan de gang te houden. We legden nu het moeilijke laatste stuk van onze rit hier naartoe in omgekeerde richting af, dertig kilometers schokkerig schuddend over de weg, tot we bij Cañas de Pan Americana bereikten, de tweebaansweg die van Zuid- naar Noord-Amerika loopt. Een tijdje schoten we goed op.

Dat moet ik even uitleggen. De maximum snelheid in Costa Rica zou 90 km per uur bedragen, maar dat hebben we nooit gehaald. Alle borden die we zagen gaven als hoogste snelheid 80 km per uur aan, maar meestal mag je hier maar 60 rijden. En als je een dorp kruist is dat 40. En als er een school aankomt 25 km per uur, al staat er dan wel bij “con estudiantes presentes”. Om je maar te zeggen dat opschieten in Costa Rica altijd wel een rekbaar begrip zal zijn. Ik denk dat het gemiddelde van onze reizen zowat tussen de 35 en 40 km per uur lag.

We schoten dus een tijdje goed op. En toen niet meer. Alle verkeer voor ons stond stil. Koen besloot poolshoogte te gaan nemen en dook de loden hitte in. Toen hij zo’n twintig minuten later terugkwam kon hij vertellen dat er waarschijnlijk een camion zijn lading verloren had. De hele breedte van de weg was versperd door grote brokken hout. Er stonden wel een tiental politiemensen, maar die staken geen hand uit.

Lieke was ondertussen ook uitgestapt en de man die aan het stuur zat van de wagen achter ons wenkte haar dichterbij. Even later schoof ze weer het Beest in en zei dat ze dacht dat de man ons een alternatieve route wou aanduiden. Hij sprak echter alleen maar Spaans, zodat ze niet echt alles verstaan had. Ik ernaar toe met onze wegenkaart.

In Costa Rica heb je heel weinig zijwegen. Als je ergens vastzit zijn de uitwijkmogelijkheden bijna onbestaande. Zo ook nu. Er was inderdaad een alternatieve route, maar dat was een omweg van minstens enkele uren. Dat doe je niet zomaar. Dus, wat nu?

De brave man vertelde me dat de wegversperring niet veroorzaakt werd door een ladingverlies, maar door een staking. En ja, ook de politie staakte mee. Onmogelijk te zeggen wanneer de weg weer vrij zou zijn. Ik denk dat onze gezichten nogal beteuterd stonden. Misschien was het daardoor dat hij ons plots zei hem te volgen. Hij zou even verderop linksaf gaan. Maar volgens onze GPS was daar geen weg te bespeuren. Nu ja, wij toch maar achter hem aan, gevolgd door nog twee andere auto’s die waarschijnlijk dachten dat die tico in zijn pick-up geladen met cementzakken wel wist waar hij heen moest.


Er was inderdaad geen weg. Of toch, een private, onverharde, stoffige weg die ons tot aan een hek voerde. Naast het hek stond iemand die na een korte babbel met onze gids het hek opendeed. We zaten nu echt in niemandsland. Voor ons reed de vage rode vorm van de pick-up, bijna onzichtbaar door het zandkleurige stof dat opwaaide en de hemel verduisterde. We schokten door het land, een rij van een vijftal wagens, en vermaakten ons geweldig. Dit was het leven! Bonanza! De Ponderosa! Elk ogenblik konden Hoss en Adam opduiken om ons met getrokken revolver te vragen waar we heen gingen.

Na een tiental minuutjes bereikten we een tweede hek, en de man in het eerste voertuig stapte uit en deed het hangslot van het hek open. Hij moest dus wel de sleutels meegekregen hebben van die andere man aan dat andere hek. De stoffige stoet zette zich weer in beweging en legde nog enkele kilometers af aan een behoorlijke rotvaart. En plots dook de bewoonde wereld weer op in de vorm van een geasfalteerde weg. En die weg leidde ons terug naar de Pan Americana, en wel op een punt aan de andere kant van de stremming. Onze redder reed nog een tijdje voor ons uit tot hij zijn bestemming had bereikt en we handenzwaaiend afscheid namen. Een heerlijk intermezzo! De enige persoon die er niet had van genoten was de dame in onze GPS. Het enige dat ze bleef herhalen tijdens onze rodeo was “recalculating”. Op het eind kreeg ik echt de indruk dat haar stem wat wanhopig begon te klinken.

We bereikten zonder verdere problemen de stad Liberia en reden zonder stoppen verder over de Pan Americana – die ze hier de Interamericana noemen - tot we vijf kilometer verder richting Rincón konden draaien. En weer zaten we op een onverharde, stoffige weg die ons slingerend door het landschap leidde. We lieten de bewoonde wereld achter ons. Het was al een tijdje middag geweest en onze magen begonnen te knorren. Hopelijk serveerde de lodge waar we naartoe reden niet alleen ons ontbijt, maar was er ook een volwaardig restaurant aan. Zoniet moesten we misschien wel kilometers terug komen rijden om onze magen te vullen.


We reden een onooglijk dorpje binnen, vijftien huizen en een hondenhok. Het had ook een naam: Curubandé. En het had een klein restaurantje langs de weg. Bijna op de hoogte van het restaurantje waren ze aan de weg aan het timmeren, maar we konden en mochten er toch parkeren. We aten er goed. Het eten, dat voor onze neus op een door houtblokken verwarmde oven werd klaargemaakt, smaakte voortreffelijk. En het toilet was zindelijk. En de prijs van het eten was zowat de helft van wat we tot dan toe voor een goede maaltijd hadden betaald.

We bollen verder richting Parque Nacional Rincón de la Vieja. Plots staan we voor een gesloten slagboom. Tussen hier en het park is er maar één weg, en die is in privé handen. We betalen zo’n twee dollar per persoon om de weg te mogen gebruiken. Hier heeft iemand duidelijk dé manier gevonden om rijk te worden zonder één klap uit te voeren, want de man aan de slagboom is ongetwijfeld een werkkracht, en aan de weg waarover we rijden wordt er duidelijk niet veel geld verspild. Weer iets dat ik me bij ons absoluut niet kan voorstellen, met aan de andere kant van de weg een Nationaal Park, enkele hotels en enkele nutsbedrijven. Bij ons zou zo’n eigenaar al lang onteigend zijn in naam van het Algemeen Belang.


Rincón de la Vieja

Onze lodge, de Rincón de la Vieja Mountain Lodge, ligt er stralend bij. Wat een schitterende omgeving! De lucht is blauw, het is om en bij de dertig graden. Hier moet het leven wel goed zijn. Er is een klein zwembad. We zien enkele mensen met kleine kinderen, nog jonger dan Maïté. De tuin is groot en mooi. Er is ook een vijver, en een brug over die vijver. Verderop staan paarden te grazen. De receptie is een eiland in het groen, net als de bar. Onze kamers zijn ruim en kunnen gemakkelijk vier mensen aan in plaats van twee. En we vernemen dat de lodge een volwaardig restaurant heeft. We hoeven dus nergens naartoe voor middag- en avondmaal.

Die dag doen we niets spectaculairs meer. Koen gaat op zijn eentje de omgeving verkennen, Lieke leest wat Stephen King, en Sarah en Maïté vermaken zich in het zwembad en op de schommel. En ik lig in mijn bed en rust uit. Ik val in slaap en Maïté van de schommel. Ik weet niet waarom ik dat vertel, want het ene heeft absoluut niets met het andere te maken.


het nationaal park rincon de la vieja

donderdag, 24 februari

Vandaag trekken we het Nationaal Park in. En omdat haast en spoed zelden goed zijn bestellen we een lunchpakket. Zo moeten we ‘s middags niet terug naar de lodge. We rijden met het Beest de enkele kilometers naar de ingang, parkeren hem naast de twee andere auto’s en betalen onze bijdrage. We moeten onze namen in een boek schrijven. Ons groepje van vijf krijgt het nummer negen. Straks, als we het park verlaten, moeten we ons hier terug uitschrijven. Zo weten ze of er niet iemand in één of andere zwavelput is achtergebleven. Want die schijnen hier in overvloed te zijn.

de bruine gaai

Maar voorlopig is daar geen spoor van te merken. Via een brug steken we de Colorado rivier over en belanden in het woud. De natuur rondom ons is werkelijk mooi. Dit is een ander woud dan het regenwoud, maar even indrukwekkend. Boven ons zitten apen te kwetteren, dichtbij genoeg om er enkele mooie foto’s van te schieten. 

We zien een boom met een bast van stekels. We zien een boom die alleen nog maar bestaat uit flarden hardhout, maar hij staat nog fier rechtop, en bovenaan draagt hij takken en groen. De bomen waar we nu voorbijkomen zijn echte reuzen.

Het gaat heuvelopwaarts. Een weg is er niet, alleen maar een vaag spoor. Dikke wortels versperren ons de weg en maken het stappen moeilijk. We moeten regelmatig rusten. En dan komt er ons een groep mensen tegemoet. Zij leggen de wandeling op aanraden van hun gids in de omgekeerde richting af. Het zijn Belgen. Er wordt zowel Frans als Nederlands gepraat. Ze zijn van zowat overal, ook van Brussel, en van Alsemberg. Een hele buslading vol. Ze zijn nog wat ouder dan ik en hebben het niet gemakkelijk. Dit is dan ook het moeilijkste stuk van de tocht. Dat merken we later.

We komen nog een groep tegen. Vlamingen. Niet te geloven, toch? Verder loopt hier bijna niemand rond. Hier en daar een koppeltje, dat is al. Het is hier dan ook echt geen stadswandeling. Het is echt een moeilijke tocht bergop en bergaf, met hier en daar een riviertje dat je over moet steken door op keien te stappen, of via een afgeplatte boomstam over het water.

de kleine vulkaan

Voor ons uit zien we hoe dampen zich een weg zoeken tussen de bomen. We zijn bijna bij de kleine vulkaan, zoals dit fenomeen hier genoemd wordt. Het lijkt inderdaad wat op een kleine krater, borrelend en dampend, zomaar pardoes in het woud. Het is het indrukwekkende begin van wat we nu allemaal te zien krijgen als we verder gaan. Borrelende putten, grijze modder die omhoog spuit; Zwavelputten, geel en groen en rood en stinkend naar rotte eieren. Hete dampen die het zonlicht verduisteren. Opengebarsten puisten, etterende wonden.

de hel

Maar we zijn nog niet in de hel. Die komt later, als we het woud verlaten en op een heet geblakerde vlakte komen. Dit moet wel de oven van Satan zijn. De lucht trilt. De zon brandt ongenadig. Het groen van het woud heeft plaatsgemaakt voor witgrijze struiken en kleine boompjes die krampachtig enkele verdroogde bladeren proberen vast te houden. En toch is hier leven. Van tussen de knoestige takken zit een papegaai ons te beloeren, en enkele leguanen bekijken ons met de nodige argwanen.

We komen langs een blubberende grijze put en daarna langs een meer waarop groene en goudgele vlekken drijven, cosmetica uit de onderwereld, heet en giftig. Maar erg lang blijven we er niet bij stilstaan. Wat wij nu nodig hebben is schaduw en een uitgang uit deze hete hel. Uiteindelijk vinden we een pijl met het verlossende woordje “salida” erop. Hij staat niet op een paaltje, nee, hij ligt op de grond, tegen een dikke kei aan, alsof diegenen die hem daar gezet hebben dachten dat elke bezoeker op dit punt door uitputting op handen en knieën zou kruipen.

Natuurlijk overdrijf ik. Een beetje. Veel. Maar een beproeving was het, daar op het einde, onder die hete zon op die hete vlakte. En Maïté, dat moedigekleutertje, heeft het een heel eind van die kokendhete wandeling op eigenhoutje afgelegd, half verborgen onder een grote handdoek. Toen we de hel verlieten viel ze pardoes in slaap in oma’s sterke armen. In de schaduw van de bomen terechtgekomen gingen we onmiddellijk zitten om wat bij te komen. We aten er ook onze lunch op, onwetend dat er nauwelijks enkele honderden meters verderop houten tafels en banken stonden voor de vermoeide reiziger.

de poza rio blanco

Maar we hadden er nog niet genoeg van. Toen we deze eerste wandeling achter de rug hadden en weer op ons beginpunt aankwamen rustten we wat uit, om daarna aan een nieuwe tocht te beginnen. Als we hem helemaal zouden afleggen zou hij ons na vier uur stappen en klauteren naar de top van de vulkaan Rincón de la Vieja brengen. Wij houden het echter bij een wandeling van nauwelijks twintig minuten die ons naar de poza Rio Blanco brengt, een kloof waarin het water heerlijk koel is. Er zijn nog mensen, een tiental, verspreid over de stenen flanken van de kloof of zittend op grote rotsblokken in het water.

We blijven er een uurtje en gaan dan terug, begeleid door het geluid van ontelbare fluitketels. Beter kan ik het niet uitdrukken. Er vliegt ginds immers een grote vogel rond die het geluid van een fluitketel produceert op het moment dat het water begint te koken. Te gek om los te lopen. Maar als er zo’n ganse vloot vogels boven jou fluitend in de bomen zit, dan weet je echt niet wat je hoort.

Toen we ons gingen uitschrijven bij de parkwachter – groepje negen had het overleefd – waren er enkele Nederlanders die eerst nu het park inkwamen. Ruim laat, want het was toch al een uur of vier. Nu ja, ze zullen er wel voor het invallen van het duister uitgeraakt zijn, zeker?

Die avond eten we à la carte in het restaurant van de lodge. Gisteren werd het eten in buffetvorm geserveerd omdat er toen een grote zwerm Amerikaanse studenten was. Die zijn echter vanmorgen vertrokken, zodat er nog weinig gasten in de lodge zijn, een koppel of vijf, zes. Eén van die echtparen – als ze het echt zijn zullen ze het ook wel doen – trekt alle aandacht, net zoals het dat ook al gisteren bij het buffet had gedaan. Hun borden zijn zo volgestapeld met eten dat ze de vorm hebben gekregen van één van de talrijke vulkanen in dit land. Ongelofelijk. Nadat ze alles soldaat hebben gemaakt, herhalen ze hun prestatie trouwens nog eens met een tweede vulkaan. Dat noemt men dan bergen verzetten.