de Vulkaan Poás

donderdag, 17 februari

Dit zal een dag worden die we niet gemakkelijk zullen vergeten. Een dag waarin we geflirt hebben met de Dood. Nu weten we eindelijk waarom hij lukraak en blindelings met zijn zeis zwaait. De Dood heeft staar.

De dag begon zoals de dag van gisteren. We waren vroeg op en gingen vroeg ontbijten. Het eekhoorntje dat ons gisteren gezelschap hield was wat later dan wij opgestaan, maar kwam uiteindelijk toch zijn banaan eten. Na het ontbijt was het koffers pakken. Tijd genoeg, want de huurwagen kwam eerst om negen uur.

Uiteindelijk werd het toch nog een uur of tien voor we de eerste kilometer achter de wielen hadden, omdat we eerst nog een hele administratieve procedure door moesten en controleren of de auto alles aan boord had, zo ondermeer een babystoeltje en een GPS.

En over die GPS zal ik het maar direct hebben. Er staan geen namen van straten of wegen in. Om de eenvoudige reden dat de straten en wegen in Costa Rica geen namen hébben. Probeer jullie dat maar even voor te stellen. Ik heb hier als voorbeeld voor me een kaartje liggen van het restaurant “Cascajo’s del Arenal”, met het adres “800 meters ten westen van Hotel Tabacón”.

Want, zie je, in onze GPS staan enkel “points of interest”. Een supermarkt in een bepaalde stad, of een kerk of een hotel bijvoorbeeld. Maar niet álle hotels en supermarkten, dat ondervonden we meteen. De supermarkt van Alajuela waarheen we zouden rijden om Katina en Tupac te ontmoeten was onvindbaar, zodat we via GSM een nieuw punt afspraken.


Voor we aan het ontmoetingspunt komen toch nog even een woordje over onze huurauto. Een beest van een Toyota. Een Landcruiser Prado. De diameter van de wielen is even groot als Maïté hoog is. Je moet instappen met een lift, al overdrijf ik nu een beetje.

De eerste kilometers met een nieuwe wagen zijn natuurlijk de gevaarlijkste. Je moet het beest eerst temmen en ondertussen toch je ogen op de weg houden. Bovendien zaten we in een stad van anderhalf miljoen inwoners. En veel van die inwoners hadden ook een auto. Maar de goden waren met ons. We kwamen zonder kleerscheuren aan in Alajuela en even later waren Katina en Tupac er ook. Eerst reden we naar de supermarkt – je weet nog wel, die niet in de GPS stond – en kochten er wat versnaperingen voor onderweg. En daarna ging het richting Poás vulkaan.


San José ligt op zo’n duizend meter boven de zeespiegel. De Poás op tweeduizend zevenhonderd en acht. Bij het naar boven rijden begon de zon langzaam achter de wolken te verdwijnen en ging de buitentemperatuur gestaag naar beneden. Toen we aan de ingang van het Nationaal Park kwamen – want elke vulkaan in Costa Rica ligt in een nationaal park – en we ons geld opdiepten om binnen te mogen, zei de beambte dat we vijftig procent kans hadden om de vulkaankrater te zien. Dat betekent dus ook dat we vijftig procent kans hadden om hem niet te zien. Maar gezien onze vroegere ervaringen met vulkanen in andere landen schatten we onze echte kansen op 25 procent.

de kratermond - normaal zie je hier 300 meter diep

Toen we bij het uitkijkpunt aankwamen feliciteerden we onszelf met ons inschattingsvermogen. Er was geen fluit te zien. Duistere wolken hadden de driehonderd meter diepe vulkaanmond tot boven toe gevuld. Bovendien regende het en was de temperatuur gezakt tot twaalf graden. We bleven er toch een half uurtje in de hoop dat de wolken ons toch nog een glimp van het moois zouden laten zien, maar helaas.

We wandelden dan maar verder naar een kratermeer. Het pad naar het meer liep door een spookachtig maar prachtig landschap waar trollen en feeën woonden. Maar ook hier hadden de wolken het voor het zeggen en bovendien begon het nu echt door te regenen, zodat we onder een houten afdakje schuilen gingen

Toen het regenwoud weer wat meer woud was en minder regen, gingen we de weg terug tot aan het bezoekerscentrum, waar we onze verkleumde lijven op een kopje koffie trakteerden, om daarna de vulkaan Poás definitief de rug toe te keren. Terwijl we naar beneden reden gebeurde net het omgekeerde als bij het naar boven rijden: de wolken verdwenen, en de temperatuur klom weer omhoog tot hij bij 27 graden hangen bleef. We stopten ergens onderweg in een restaurante muy típico en vulden onze innerlijke mens, waarna we afscheid namen van Katina en Tupac met de wederzijdse belofte dat we elkaar op het einde van onze rondreis nog eens zouden ontmoeten. (Wat we niet wisten was dat achter het hoekje van dit restaurant toevallig het hotel stond waar we helemaal op het einde van onze reis zouden logeren.)


dodenrit naar puerto viejo de sarapiqui

Daarna begonnen we aan onze afspraak met de de Man met de Zeis. In Costa Rica donkert het om zes uur, en eigenlijk hadden we al zeker een uur vroeger moeten vertrekken om bij klaarlichte dag aan te komen in Puerto Viejo de Sarapiquí, onze volgende bestemming. Maar goed, het grootste deel van de trip zou toch nog bij daglicht gereden worden. Dachten we. We hadden echter geen rekening gehouden met de nieuwe verkeersconfituur die op ons zat te wachten. Ongelofelijk. Brussel en Antwerpen gecombineerd. En het probleem is dat je in een land als Costa Rica geen uitwijkmogelijkheid hebt. Toen we de stad Heredia eindelijk achter ons hadden waren we nauwelijks aan onze reis begonnen en was het al donker…

En even later, als we naar een bergpas klimmen, heeft de Man met de Zeis ons spoor te pakken. Zijn blinde ogen hebben de melkwitte kleur van de mistige wolken die zowel hem als ons het zicht totaal belemmeren. We zien geen hand voor ogen. We zien de weg niet waarop we rijden. Af en toe zijn er rode reflectoren langs de rechterkant van de baan en kun je die kronkelende dingen proberen te volgen.

We rijden voort op onze adrenaline, stapvoets. Koen hangt uit het raam en probeert me aanwijzingen te geven. Maar soms weet hij het ook niet meer. Hels. Levensgevaarlijk. De Man met de Zeis ademt in onze nek. Eén tegenligger kan fataal zijn. We worden bijgehaald door een vrachtwagen. Na een tijdje toetert hij en knippert met zijn lichten. Hij wil voorbijsteken, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan op een kronkelende baan die op- en neergaat en waar je de volgende bocht niet ziet. Je weet ook dat de Seitenstreifen nicht befahrbar zijn, zoals je in Duitsland langs vele wegen ziet staan..


En plots is daar toch dat stukje plat van dertig meter waarnaar je uitwijken kan. Dat doe ik dan ook. Het Beest komt tot stilstand. De vrachtwagen rijdt ons voorbij, met twee andere auto’s in zijn kielzog. We sluiten aan, vastbesloten de lichten voor ons niet meer te lossen. Ons adrenalinepeil zakt een beetje, maar niet veel. Het is nog een lange weg.

De auto’s voor ons zijn duidelijk bemand door mensen die deze weg kennen als hun broekzak, want als ze de mogelijkheid zien, rijden ze de vrachtwagen voorbij. Wij echter blijven er mooi achter. De brave man geeft ons zelfs regelmatig aanwijzingen met zijn lichten

En zo geraken we over de bergpas en laten de Man met de Zeis achter ons. We horen hem vloeken. Of is het gewoon het ratelen van de regen op het dak van onze auto? De rest van de reis verloopt vlekkeloos, zeker in vergelijking met wat we daarnet beleefd hadden. We hebben ons lesje geleerd: in Costa Rica nooit meer aan een reis beginnen die je niet voor het invallen van het duister kunt beëindigen.

Toen we onze lodge “Quinta de Sarapiquí gevonden hadden – wat niet zo evident was, want hij stond niet in onze GPS - kregen we echter nog wat op ons bord. Ze hadden ons ergens anders geboekt, omdat onze bungalows nog niet helemaal afgewerkt waren. Maar de lieve dame van de Quinta vertelde ons dat ze ons herboekt hadden in een lodge van een hogere categorie, en dat we bovendien als compensatie voor het ongemak het avondmaal van die dag en van de volgende dag gratis kregen. Daar konden we mee leven. Na het avondmaal gidste ze ons naar ons nieuw verblijf, de Selva Verde Lodge. En waarachtig, ze had beslist niet gelogen. Dat merkten we de volgende dag.