Santa Elena en monteverde

maandag, 21 februari

We staan hier alle dagen om half zeven op, of we die dag moeten verder trekken of niet. Dat is hier ook normaal. De zon is er maar van zes uur ‘s morgens tot zes uur ‘s avonds, en daaraan past zich niet alleen de tico aan, maar ook de toerist. Tenzij je hier bent voor de beach, de boose en de girls. Zo’n toeristen zijn hier ook. Hoe is het mogelijk.

Vandaag is het de grote vuurproef voor het Beest, la Bestia, onze eigen Toyota Landrover Prado, Want vandaag reizen we naar Santa Elena, een klein stadje aan de voet van het Monteverde Nationaal park, waar het nevelwoud zich bevindt. De laatste twee uren zouden naar men beweert een marteling zijn voor ons geraamte.


onderweg naar santa elena

En zo was het ook. Of zo zou het ook geweest zijn indien we ons Beest niet hadden gehad. Op deze weg rijdt elke gewone gezinswagen zich kapot, zoveel is zeker. La Bestia echter gromde van genoegen terwijl hij zich een weg zocht tussen de keien, de grootste wegslingerend, de kleinere vermorzelend onder zijn rubberen draaipoten. We voelden hem wel, die helse weg, maar hij kreeg ons niet klein. We hadden hem drie keer na mekaar kunnen afleggen.

Maar dat hoefde niet. Al na de eerste keer reden we Santa Elena binnen en botsten zowat pardoes op ons hotel Los Cipreses. We merkten meteen dat het niet zo’n goede ligging had. Bovendien had het maar een kleine tuin. Tropisch, natuurlijk, dat wel, hoe kan het anders, maar eigenlijk alleen maar een bindmiddel tussen de verschillende gebouwen. In rondwandelen was er niet bij. Toch een beetje een ontgoocheling na al die mooie plekjes waar we hadden gelogeerd.

Maar we waren hier niet voor het hotel naartoe gekomen, maar wel voor de “Reserva Biologica del Bosque Nuboso de Monteverde”, een park van 12.000 hectaren groot, weer een privé initiatief trouwens. Enkele mensen die begaan waren met de natuur kochten in 1972 dertig hectaren grond op, en al snel sloten zich meer en meer mensen bij dit genootschap aan. Nu is Monteverde uitgegroeid tot dé plek die je in Costa Rica moet gezien hebben. En als er echt iets te zien is zijn ook wij er als de neusberen bij.


caballos

Die namiddag echter boekten we eerst een tochtje te paard, iets waar we allemaal naar uitkeken. Een busje kwam ons ophalen, en pikte verderop nog een echtpaar met twee kinderen op die op een andere plek hun bedje gehuurd hadden. We kregen een helm, en Koen een stel draagriemen die Maïté tegen zijn borstkast hielden, waarna we allemaal gezwind op ons paard klauterden, daarbij geholpen door het trapje dat de paardmensen hadden opgediept. Ze propten onze voeten in de stijgbeugels en daarna kregen we wat instructies. Hoe we het leidsel moesten vasthouden, hoe we de motor van het paard konden aanzwengelen, hoe we konden remmen, hoe we links of rechts konden afslaan.

Nadat we ook de naam van ons paard hadden leren kennen kon onze kleine stoet vertrekken. Acht toeristen plus een klein toeristje dat veilig tegen haar papa aanzat, en drie begeleiders. Sarah reed net voor me uit. Haar paardenstaart moest in niets voor die van haar paard onderdoen. Eerst reden we aan een gezapig tempo over de vlakte, maar al snel werden er liefhebbers gezocht die een kleine galop aandurfden.

Ik wou me niet laten pramen, zodat ook mijn paard door een van de begeleiders in een hogere versnelling werd gepraat. Ik probeerde mijn tempo aan dat van het paard aan te passen maar dat lukte niet. Als de paardenrug naar boven kwam, ging ik om de een of andere reden naar beneden, wat zorgde voor een nogal harde impact die het ergste liet vermoeden voor mijn delen, of die nu edel waren of niet. Gelukkig hadden de paarden Amerikaanse zadels op, met zo’n flinke zadelknop vooraan, zodat ik me tenminste goed kon vasthouden. 

Ik heb er gelukkig geen foto van. Je moet je me proberen voor te stellen, dansend op mijn paard, mijn linkerhand om het leidsel, mijn rechterknuist krampachtig rond de zadelknop. Bij gebrek aan een derde hand moest ik mijn filmcamera wel loslaten, zodat die bij elke tagadak van het paard tegen mijn maag sloeg. Van beelden schieten was er op dat moment absoluut geen sprake. Gelukkig duurde de galop nog geen minuutje zodat ik voor ergere rampen gespaard bleef, al vroeg ik me bezorgd af hoe mijn liezen en andere onderdelen van mijn lichaam over enkele uren zouden aanvoelen.


We reden in de richting van het woud. Men had ons verteld dat we tijdens onze rit een hoogteverschil van driehonderd meter zouden overbruggen. Dat hadden we al gedeeltelijk op de vlakte gedaan, maar nu merkten we dat ook de bomen op een heuvelachtig gebied stonden. Behendig zochten we ons een weg, nee, dat moet ik eerlijkheidshalve anders formuleren. Behendig zochten de paarden zich een kronkelende weg, draaiend en kerend en klimmend of dalend. Met hooggeheven benen ontweken ze de talrijke boomwortels en plantten hun hoeven rakelings langs ravijntjes en andere tierlantijntjes. Natuurlijk hoefden wij hen niet te leiden. Dat deden ze zelf wel, af en toe aangespoord door een van onze drie bereden begeleiders.

We hielden halt, ergens in het woud, voor een reusachtige boom van vijfhonderd jaar oud. We mochten allemaal op de foto. Als je naar die foto kijkt zal je merken dat we er allemaal breed lachend opstaan. En die lach was gemeend. We genoten toen, echt waar. Een beetje verder zat Woody Woodpecker in een boom naar ons te kijken, de échte. Ik heb hem trouwens gefotografeerd om dat te bewijzen.

Toen we het woud verlieten glooide de vlakte eerst naar beneden, daarna naar boven tot we – het laatste stuk al galopperend – boven op een heuvelrug kwamen, net op tijd om de rode bol van de zon achter de einder te zien verdwijnen. Even later begonnen we in het halfduister aan het laatste stuk van onze rit. In totaal hadden we een goede anderhalf uur op Palomino gezeten, of Tequila, of wat de naam van ons paard ook was. Daarna konden we ons opfrissen en werden we weer naar ons hotel gebracht.

Al bij al een prachtige ervaring. En weet je, niet één van ons had die avond of de dag erna last van stijve spieren of blauwe plekken. Waarschijnlijk zal ik dan ook weer wat overdreven hebben toen ik hierboven het verslag van onze tocht neerpende.


het monteverde national park

dinsdag, 22 februari

Het was weer vroeg dag. Om halfacht moesten we immers al bij de ingang van het Park zijn, waar een gids op ons zou wachten. Zo stond het tenminste in de brochure van ons reisagentschap. Dat betekende wel dat we de hotelkeuken vroegen wat vroeger open te zijn, zodat we konden ontbijten. Geen probleem.

Na het ontbijt klommen we het Beest in en begaven ons op weg. De lobbydame van het hotel had ons een plannetje gegeven met een kruisje op. Precies op dat kruisje zou onze gids staan. Nu, nee, dat klopte niet. De lieve dame had zich vergist, zodat we enkele keren schommelschuddend enkele kilometers heen en weer reden over een barslechte weg tot iemand zo vriendelijk was het kruisje op onze kaart te verplaatsen. Net op tijd om vijf minuten te laat te zijn. Of misschien te vroeg, want we moesten toch even aanschuiven voor we onze dollars konden inruilen voor tickets.

Onze gids was er ook, net zoals zijn beroepsbroeders. Ze verdeelden de aanwezigen in groepjes van acht en namen zelf het voortouw, elke gids gewapend met een telescoop op poten die me deed terugdenken aan de ski’s van die Amerikanen in de Selva Verde Lodge in Sarapiquí. In totaal werden er op die manier twintig groepjes gevormd, want honderd zestig toeristen is meteen het maximum aantal dat tegelijk het nationaal park in mag.

Onze wandeling in het woud duurde zowat twee en een half uur en was goed zonder spectaculair te zijn.. Het regenwoud zelf was de attractie. Het had weinig dieren of bloemen nodig om te schitteren. Maar die waren er ook, en één keer sprong ons hart op toen we een nestje ontdekten met een piepklein kolibrietje in.  

Op het einde van de rondleiding bereikten we de ingang die nu de uitgang was geworden. We kregen de tijd om naar het toilet te gaan, waarna we naar een souvenirshop geleid werden. In de tuin naast de shop hingen plastieken kroonluchtertjes gevuld met suikerwater. Kolibries in alle maten en kleuren kwamen er zich tegoed aan doen en zorgden voor het ratelende geklikklak van ontelbare fototoestellen.


het selvatura park

Onze volgende afspraak is het Selvatura Park. En die wandeling was een echt schot in de roos. Je kunt er terecht voor een Canopy (= boomtop) Tour of de hangende bruggen. De Canopy Tour laten we aan ons voorbijgaan. Het is een reis van boom naar boom via een stalen kabel. Je krijgt een pot op je hoofd in de vorm van een helm, en een harnas die je ingewanden binnen moet houden. En dan zweef je aan de kabel door het regenwoud, van vallei tot vallei, tot je uiteindelijk weer contact maakt met de begane grond. Indrukwekkend, daar niet van.

Maar geef ons toch maar die acht bruggen, opgehangen hoog in de bomen van het woud, een rustige wandeling tijdens welke we alle tijd hebben om te genieten van al het moois rondom ons, zonder gids weliswaar, maar die is ook niet nodig. We doen alles aan ons eigen tempo.

Onze mooie wandeling werd wel eventjes door twee gebeurtenissen onderbroken. De eerste gebeurtenis was de val van het hondje. Je moet weten, Maïté had een knuffelhondje mee en dat wou ze alle hoekjes van de jungle laten zien. Mama Sarah had haar meermaals gezegd het toch maar goed vast te houden, want als het van zo’n brug viel, was het reddeloos verloren. Edoch. De roep naar de diepte was te groot. Het was zoals die drang om te springen die sommige mensen voelen als ze aan de rand van een afgrond staan. Op een van die bruggen liet Maïté het hondje vallen en keek het gebiologeerd na, tot ze zich plotseling realiseerde dat ze het nu echt kwijt was. Tranen met tuiten. Sarah vertelde haar dat de aapjes nu met haar hondje speelden. Het kon haar eerst niet troosten. Maar na een tijdje begon ze het beeld van die apen die met haar knuffel speelden blijkbaar toch te aanvaarden. En een uurtje later begon ze er al over te fantaseren. Leve de jeugd. Ik ben zeker dat mijn vrouw helemaal anders zou reageren indien ik van zo’n brug geduikeld was. Allee, dat hoop ik toch.

De tweede gebeurtenis was de val van de opa. En toevallig was ik de enige opa in ons gezelschap. Ik struikelde over een uitstekend stuk steen – klemtoon op de eerste lettergreep – en donderde sierlijk het bos in. Gevolgd: een verstuikte pols, rechter wijsvinger kapot, net als de muizen van mijn handen en het vel van mijn knieën. Bloedlichaampjes alom. Zo moet een gekruisigde eruit gezien hebben.

Een Amerikaan gaf me Kleenex om het bloeden te stoppen, een Oostenrijker ontsmettende klevers om mijn wonden te bedekken. En toen kwam mijn vrouw eraan en repareerde mijn gedeukte trots. Gelukkig waren ons fototoestel en onze filmcamera – die ik beide om mijn nek droeg – ongehavend uit mijn val gekomen. Van nu af aan zal ik er maar vanuit gaan dat ik tijdens elke grote reis die we maken minstens één keer op mijn toeter ga. Vorig jaar was dat op Bali, nu in het regenwoud van Costa Rica. Nooit geen twee zonder drie. Misschien moeten we volgende keer maar kiezen voor het zachte zand van de Sahara. Alhoewel. Als er zo’n dromedaris over je struikelt ben je ook nog niet thuis.


bankieren in santa elena

Ons Beest bracht ons naderhand naar Santa Elena, het dorp waar ons hotel ergens te slapen lag. We gingen er eten en daarna begaf ik me naar de Banco Nacional de Costa Rica om met mijn kredietkaart een pak colones aan te kopen. De colón is de nationale munteenheid ginds. Vijfhonderd colones zijn ongeveer één dollar waard.

Ik ga de bank binnen via een glazen sluis. Zo kunnen ze je al veilig controleren op wapens. Als ik de sluis aan de andere kant verlaat wordt ik argwanend bekeken. Een van de beambten duidt me een loket aan. De man achter het loket vraagt me mijn paspoort. Ja, dat heb ik niet bij me, dus terug de sluis in en uit om mijn paspoort te halen, en dan weer de weg terug  en geduldig mijn beurt afwachten. Als het weer mijn beurt is geef ik mijn paspoort en mijn kredietkaart en vraag een aantal colones. De man tokkelt wat op zijn klavier. Zijn printer spuwt wat papieren uit die ik moet ondertekenen. Hij is een tijdje weg om het geld uit de kluis te gaan halen. Hij schuift de briefjes al tellend mijn richting uit, aarzelend, tegen zijn zin, alsof ze deel uitmaken van zijn laatste rol toiletpapier. Bedankt en tot nooit meer. Als ik eindelijk weer buiten sta, bekijkt Lieke me argwanend, alsof ze me verdenkt van iets dat ik nooit zou doen. Ik kan niet anders dan beamen dat het echt wel lang geduurd heeft. 

Jong geleerd, oud gedaan.