La Fortuna Arenal

zaterdag, 19 februari

De volgende morgen voelde ik me al iets beter, al waren er nog heel wat ingewanden die me vertelden het tijdens het ontbijt bij wat fruit en een drinkyoghurt te houden. Gelukkig was ik toch weer mans genoeg om ons ijzeren ros te berijden. Het was immers tijd Sarapiquí achter ons te laten en op weg te gaan naar La Fortuna, een stadje aan de voet van de vulkaan Arenal.

De rit naar La Fortuna verliep zonder noemenswaardige hindernissen. De laatste kilometertjes, die ons van het centrum van La Fortuna naar ons hotel brachten, waren echter een voorsmaakje van wat ons te wachten stond als we naar Monteverde zouden rijden: hobbeldebobbeldebots. Of in het jargon van onze GPS: “unpaved road”. Nu wisten we eindelijk waarom ze ons een Beest met vierwielaandrijving hadden verhuurd.

We konden tevreden zijn over onze nieuwe lodge, allemaal huisjes van enkele kamers, gelegen in een hele mooie en grote tuin. Het was verduiveld warm, en het zwembad lonkte wel heel aanlokkelijk. Maar eerst botsten we de weg terug naar La Fortuna om er in een restaurant de innerlijke mens te gaan versterken. Nu we het stadje beter bekeken zou het wel gepast hebben in een of andere westernfilm, met inbegrip van het volk dat er rondliep. De mensen onder de cowboyhoeden spraken zelfs met een Amerikaans accent. En de mensen aan de bar spraken dubbel.

Een restaurant zonder ramen, natuurlijk. Eerst dan ben je ver genoeg van ons landje, als de winkeltjes en restaurantjes geen ramen meer hebben en weinig muur. Op zo’n plaats is het nooit koud. Ze weten niet wat een kachel is. Aan hun plafond hangen helicopterwieken die de warme lucht herverdelen. Als al die voorwaarden vervuld zijn zit je goed. Dan ben je waar je wezen moet.

Buiten overheerste de vulkaan Arenal het stadsbeeld. Als je wijdbeens in het midden van de hoofdstraat stond kon je hem mooi fotograferen, al hingen er wat elektriciteitsdraden voor. Er hingen ook wat wolken rond zijn top. Maar dat heb je met vulkanen. Ze zijn zo groot dat ze uit hoogmoed bijna constant een hoge kraag opzetten.

Het eten was lekker. Koen had een tweekleurensoep, yin en yang, maar paars en groen van kleur. We aten er ook langoesten uit een kokosnoot. Heel lekker. Wel niet goedkoop. Stilaan begonnen we trouwens te beseffen dat uit eten gaan in Costa Rica een stuk duurder was dan in pakweg Guatemala of Bolivia.

het ecologisch park danaus

Die dag van aankomst maakten we nog één uitstapje, naar het ecologisch park Danaus, dat net als vele andere parken een privé initiatief is. Het was bijna sluitingstijd, maar dat was geen probleem. Ze bleven graag een uurtje langer open voor ons. Er waren nog enkele andere bezoekers aanwezig. Vlamingen, net als wij.

luiaard

groene suikervogel


Zoals vrijwel overal kon je van in de receptie of het restaurant van ons hotel het wijde net op, zodat we de thuisblijvers konden kond maken dat we nog altijd alles in kannen en kruiken hadden.

Een kleine opmerking daarover. Toen we zo’n vijf jaar geleden in Peru en Bolivia waren, vond je – tot onze aangename verrassing - zowat overal internetcafeetjes. Dat is nu weeral voorbij. Nu slaat de klok overal WiFi. Je haalt je laptopje boven en even later zeg je tegen de andere kant van de wereld hoe het met jou en je reisgezelschap gaat. Als je wilt, kan dat zelfs met beeld erbij, zoals die Unaaitedsteetse studente naast me die zat te skaaipen en webkammen met haar verre vrienden.Zou een spin dat laatste ook doen?


ploeteren

la catarata rio fortuna

zondag, 20 februari

De volgende dag gingen we naar de catarata van La Fortuna. Neen, dat is geen waarzegster met een oogziekte, maar het Spaanse woord voor waterval. Voor je aan de waterval komt moet je eerst door het bos naar beneden, honderden treden, de ene al moeilijker dan de andere. Bovendien regende het. Geen gemakkelijke opgave, maar we doorstonden ze met brio, ja, ook Maïté, die aan de hand van papa een Olympische prestatie neerzette en op eigen kracht beneden geraakte.

De waterval was hoog en imposant, zelfs nu, in het droge seizoen. Er waren veel rotsen, en op en over die rotsen zaten en klommen bleke mensenkinderen met zwembroek of –pak aan. Ook hier werd hoofdzakelijk Amerikaans gesproken. Studenten van een talenschool uit Boston. Ik sprak met hun gids, een zwartgekleurde Costa Ricaan met zijn wortels op Jamaica. Zijn voorouders waren hier ooit geïmporteerd om een spoorlijn aan te leggen. De man zei me dat ik als ik wou zonder moeite in Costa Rica aan de bak zou komen. Als je meer dan twee talen spreekt ben je blijkbaar de man. Of vrouw. Ik dus de man. 

Omdat we naar beneden gekomen waren om de waterval te bewonderen, moesten we daarna ook weer naar boven. De regen was veranderd in wat warm gesijpel dat nog met moeite door het dichte bladerdak kwam. Het valt moeilijk te geloven, maar onze kleindochter, een laars groot, klom weer op eigen houtje naar boven, aan de hand van papa en af en toe met de ellebogensteun van oma als een traptrede de hoogte van een bijzettafeltje kreeg. Onthoud mijn woorden. De nieuwe Tia Hellebaut heet Maïté Velleman. Daar verwed ik mijn laatste dollar op. En enkel die. Boven gekomen kreeg ze geen medaille, maar gewoon een zakje snoep. MNM’s. En daar was ze heel tevreden mee.


het arenal meer

Na de catarata reden we richting vulkaan. De Arenal had zich vandaag een wolkenpak aangetrokken dat tot ver onder zijn knieën reikte. Wij en vulkanen… We reden rond de onzichtbare kegel en bereikten het meer dat naar hem genoemd werd. Het stond vol water.

Het Arenalmeer is niet minder dan 75 km² groot, en wij rondden er enkele van, eerst over een dam, daarna langs de weg die een groot deel van het meer volgt. Na een tijdje moest ik het Beest tot stilstand brengen. Voor ons stonden enkele andere auto’s kriskras over de baan, omsingeld door een dozijn of wat neusberen, tuk op wat snoep en eten dat door de argeloze toeristen neergegooid wordt in ruil voor een foto. Dieven en bedelaars. Dat zouden we later op onze reis nog merken. Liever stelen dan eerlijk werken voor de kost. Maar ja, misschien denken dieven ook dat ze aan het werken zijn. En misschien is dat ook zo. Maar waar was ik gebleven? Ach ja, langs het Arenalmeer, opgehouden door neusberen.


Later gingen we in een restaurant langs de weg eten. Bij ons zou je dat dus een wegrestaurant noemen. Maar hier klinkt dat echt verkeerd. Het lag wat hoger dan de baan en werd omarmd door de weelderige vegetatie van de tropen. In vazen stonden de mooiste bloemen. Grote hertshoornvarens hingen langs de muurloze ruimte en wedijverden met de orchideeën om onze aandacht. De kelner bracht ons achter het restaurant en toonde ons een boomholte waarin het kleurrijke kopje van een “carpintero” te zien was, een schrijnwerkervogeltje. Zeg maar specht.

Met ons middagmaal netjes opgeborgen in de binnenkant van ons lichaam reden we een kilometertje terug. We hadden er een plaat gezien die ons beloofde dat we daar paden konden vinden die ons langs de flanken van de vulkaan zouden brengen, langs het spoor dat de lava getrokken had tijdens de laatste grote uitbarsting van de Arenal, in 1968. Je moest er wel tien dollar per persoon voor betalen maar goed, ook dat begonnen we al gewoon te worden. In Costa Rica moet je echt voor alles geld bovenhalen, behalve om naar een toilet te gaan. Gelukkig moeten de tico’s maar een fractie betalen van wat ze ons, toeristen, aanrekenen.

de Arenal, verborgen onder een dik wolkendek

De man die ons geld in verzekerde bewaring nam zei ons dat we één kans op twee hadden dat we wat meer van de vulkaan zouden zien dan de boerka die hij aangetrokken had. Ik geloofde dat niet echt. Zijn woorden waren een echo van wat de ticketverkoper in het Poás National Park ons had verteld. In zaken moet je nu eenmaal af en toe de waarheid een beetje geweld aandoen om de potentiële klant over de schreef te trekken.

De wandeling was wat je van een wandeling in de hitte langs de flanken van een vulkaan met een boerka aan mocht verwachten. Het vergt een zekere inspanning, maar het levert ook veel mooie plaatjes op. De man aan de ingang had niet gelogen. Gestolde lava overal. Maïté zocht een stukje dat ze mooi genoeg vond om aan haar papa te geven als souvenir. Er liepen ook bladsnijmieren rond, maar ze zorgden ervoor ons niet te vertrappelen.


de hotsprings

’s Avonds hadden we een afspraak met de hot springs. Dat is geen meidengroep, maar een geheel van hete bronnen waarin je kunt gaan ontspannen. Je warmt eerst op tot je verhit bent en daarna kun je gaan afkoelen in ijskoud water. Als je dat enkele keren gedaan hebt mag je gaan avondmalen even verderop. Lekker, zowel het een als het ander. En zo werd ook die dag naar de geschiedenis verbannen.